Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 4:28-41 Het Boek (HTB)

28. Het groeide vanzelf zonder dat de boer er iets aan deed. Eerst kwamen er jonge halmpjes uit de grond. Later kregen ze aren. Ten slotte kwamen er dikke, volle graankorrels in de aren.

29. Zodra het graan rijp was, nam de boer zijn sikkel en haalde de oogst binnen.

30. Waarmee kunnen wij het Koninkrijk van God nog meer vergelijken? Wat zal Ik zeggen?

31. Het lijkt op een mosterdzaadje. Hoewel dat een heel klein zaadje is, wordt het toch een erg grote struik.

32. Er komen zulke grote takken aan dat de vogels eronder schuilen en erin kunnen nestelen.’

33. Hij vertelde hun veel van zulke gelijkenissen. Anders zouden zij Hem niet begrijpen.

34. Als Hij hun iets wilde leren, deed Hij dat trouwens altijd door een gelijkenis te vertellen. Maar als Hij met zijn leerlingen alleen was, legde Hij hun alles uit.

35. Toen het avond werd, zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, wij gaan naar de overkant van het meer.’

36. Zij lieten de mensen achter, stapten bij Jezus in de boot en staken van wal. Er gingen nog enkele boten met hen mee.

37. Terwijl zij op het meer waren, stak er een vreselijke storm op. De opgezweepte golven sloegen over de boot. Er kwam zoveel water in dat die bijna zonk.

38. Jezus lag rustig achterin de boot te slapen met zijn hoofd op een kussen. In paniek maakten zij Hem wakker en schreeuwden: ‘Meester, kan het U niets schelen dat wij vergaan!’

39. Hij stond op en riep tegen de wind dat hij stil moest zijn. Tegen de golven zei Hij: ‘Kalm, wees rustig.’ De wind ging liggen en de golven bedaarden. Even later was op het water zelfs geen rimpeltje meer te zien.

40. ‘Waarom waren jullie zo bang?’ vroeg Jezus. ‘Hebben jullie nu nog geen vertrouwen in Mij?’

41. Vol ontzag zeiden zij tegen elkaar: ‘Wie is Hij eigenlijk? Zelfs de wind en de golven doen wat Hij zegt.’

Lees verder hoofdstuk Marcus 4