Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 4:27-36 Het Boek (HTB)

27. Na verloop van tijd kwam het zaad op.

28. Het groeide vanzelf zonder dat de boer er iets aan deed. Eerst kwamen er jonge halmpjes uit de grond. Later kregen ze aren. Ten slotte kwamen er dikke, volle graankorrels in de aren.

29. Zodra het graan rijp was, nam de boer zijn sikkel en haalde de oogst binnen.

30. Waarmee kunnen wij het Koninkrijk van God nog meer vergelijken? Wat zal Ik zeggen?

31. Het lijkt op een mosterdzaadje. Hoewel dat een heel klein zaadje is, wordt het toch een erg grote struik.

32. Er komen zulke grote takken aan dat de vogels eronder schuilen en erin kunnen nestelen.’

33. Hij vertelde hun veel van zulke gelijkenissen. Anders zouden zij Hem niet begrijpen.

34. Als Hij hun iets wilde leren, deed Hij dat trouwens altijd door een gelijkenis te vertellen. Maar als Hij met zijn leerlingen alleen was, legde Hij hun alles uit.

35. Toen het avond werd, zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, wij gaan naar de overkant van het meer.’

36. Zij lieten de mensen achter, stapten bij Jezus in de boot en staken van wal. Er gingen nog enkele boten met hen mee.

Lees verder hoofdstuk Marcus 4