Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 3:18-30 Het Boek (HTB)

18. Andreas, Filippus, Bartholomeüs, Mattheüs, Thomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Thaddeüs,

19. Simon de Zeloot en Judas Iskariot (de man door wie Jezus later werd uitgeleverd).

20. Jezus ging een huis binnen en weer stroomden de mensen van alle kanten toe. Het huis liep zo vol dat Hij en zijn leerlingen niet eens de kans kregen om te eten.

21. Zijn familie, die dit hoorde, ging er naar toe om Hem te halen. ‘Hij weet niet meer wat Hij doet,’ zeiden zij.

22. Enkele bijbelgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, merkten op: ‘Beëlzebul, de leider van de boze geesten, zit in Hem. Die geeft Hem macht om boze geesten te verjagen.’

23. Jezus riep hen bij Zich en maakte de volgende vergelijkingen:

24. ‘Hoe kan de duivel zichzelf nu wegjagen? Een land waar verdeeldheid heerst, gaat ten onder.

25. Een gezin waar men elkaar niet kan verdragen, gaat stuk.

26. Als Satan, de duivel, tegen zichzelf vecht, blijft er niets van hem over.

27. Als u het huis van een sterke man wilt binnengaan om zijn spullen weg te halen, moet u hem eerst vastbinden. Dan pas kunt u zijn huis leeghalen.

28. Ik wil u dit zeggen: u kunt vergeving krijgen voor alle zonden die u hebt gedaan, zelfs voor elke vorm van belasteren.

29. Maar wie de Heilige Geest belastert, zal nooit vergeving krijgen. Die zonde blijft eeuwig bestaan.’

30. Dit zei Hij omdat zij hadden gezegd dat Hij bezeten was door een boze geest.

Lees verder hoofdstuk Marcus 3