Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 15:3-20 Het Boek (HTB)

3. De leidende priesters begonnen Hem van allerlei dingen te beschuldigen.

4. ‘Wat hebt U op al die beschuldigingen te zeggen?’ vroeg Pilatus. ‘Waarom geeft U geen antwoord?’

5. Tot zijn verbazing bleef Jezus echter zwijgen.

6. Pilatus had de gewoonte met Pesach, het Joodse Paasfeest, een gevangene vrij te laten. De mensen mochten zeggen wie.

7. Nu zat er een zekere Barabbas gevangen, een rebel. Hij was met enkele anderen opgepakt omdat ze bij een oproer een moord hadden begaan.

8. Een grote groep mensen kwam op Pilatus af en vroeg hem een gevangene vrij te laten.

9. ‘Moet ik de koning van de Joden loslaten?’ zei hij,

10. want hij begreep wel dat de leidende priesters Jezus hadden laten arresteren omdat zij jaloers op Hem waren.

11. Zij stookten de mensen op om de vrijlating van Barabbas te eisen.

12. ‘Maar wat moet ik dan doen met de man die jullie de koning van de Joden noemen?’ vroeg Pilatus.

13. ‘Aan het kruis met Hem!’ schreeuwden zij.

14. Pilatus vroeg: ‘Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan?’ Maar zij schreeuwden nog harder: ‘Sla Hem aan het kruis!’

15. Pilatus besloot de mensen hun zin te geven en liet Barabbas vrij. Hij gaf de soldaten bevel Jezus te geselen en weg te brengen om aan het kruis gehangen te worden.

16. Zij namen Hem mee naar de binnenplaats van de burcht en riepen het hele bataljon bijeen.

17. Zij deden Hem een rode mantel om, zetten Hem een kroon van doornige twijgen op,

18. salueerden en riepen: ‘Lang leve de koning van de Joden!’

19. Daarna sloegen zij Hem met een stok op het hoofd en spuugden naar Hem. Zij deden net of zij Hem vereerden door voor Hem op de knieën te vallen.

20. Nadat zij Hem bespot hadden, deden de soldaten Hem de rode mantel af, trokken Hem zijn eigen kleren weer aan en brachten Hem weg om gekruisigd te worden.

Lees verder hoofdstuk Marcus 15