Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 10:14-26 Het Boek (HTB)

14. Jezus zag het en nam hun dat kwalijk. ‘Laat die kinderen toch bij Mij komen,’ zei Hij. ‘Houd ze niet tegen, want het Koninkrijk van God is juist voor wie is zoals zij.

15. Het is zelfs zo dat wie niet als een kind in het Koninkrijk van God gelooft, er nooit kan komen.’

16. Hij nam de kinderen in zijn armen, legde zijn handen op hun hoofd en zegende hen.

17. Toen Hij weer verder ging, kwam er een man aanrennen. Hij viel voor Jezus op de knieën en zei: ‘Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen?’

18. ‘Waarom noemt u Mij goed?’ vroeg Jezus. ‘Alleen God is toch goed?

19. U kent de geboden: U mag niemand doodslaan. U mag geen overspel plegen. U mag niet stelen. U mag anderen niet vals beschuldigen. Heb eerbied voor uw vader en moeder.’

20. ‘Daar heb ik mij altijd aan gehouden,’ zei de man.

21. Het was duidelijk zichtbaar dat Jezus genegenheid had voor deze man. Hij keek hem aan en zei: ‘Er is één ding dat u niet hebt gedaan. Ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen. Kom dan terug en volg Mij. Dan zult u rijk zijn in de hemel.’

22. Het gezicht van de man betrok. Verdrietig ging hij weg, want hij was erg rijk.

23. Jezus keerde Zich om en zei tegen zijn leerlingen: ‘Wat is het voor rijke mensen moeilijk om in het Koninkrijk van God te komen.’

24. De leerlingen waren hoogst verbaasd. Daarom zei Jezus: ‘Ja, het is verschrikkelijk moeilijk om in het Koninkrijk van God te komen.

25. Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te kruipen, dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te gaan.’

26. De leerlingen wisten niet meer wat zij ervan moesten denken. ‘Maar wie kan er dan ooit gered worden?’ vroegen zij.

Lees verder hoofdstuk Marcus 10