Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 1:24-37 Het Boek (HTB)

24. ‘Ik wil niets met U te maken hebben, Jezus van Nazareth. U bent gekomen om ons te vernietigen! Ik weet wel wie U bent: de heilige Zoon van God!’

25. ‘Zwijg,’ zei Jezus tegen de boze geest. ‘Ga onmiddellijk uit die man weg!’

26. De boze geest rukte en trok aan de man, gilde vreselijk en verliet hem.

27. De mensen keken hun ogen uit en vroegen elkaar: ‘Wat is dit toch? Iemand die iets nieuws leert en die gezag heeft! Hij zegt zelfs tegen de boze geesten dat zij moeten gaan en ze gaan nog ook!’

28. Dit nieuws ging als een lopend vuurtje door heel Galilea.

29. Uit de synagoge ging Jezus met Simon en Andreas mee naar huis. Jakobus en Johannes waren er ook bij.

30. Simons schoonmoeder was ziek en lag met koorts op bed. De mannen vertelden het aan Jezus.

31. Toen Hij binnenkwam, ging Hij naar haar toe, pakte haar bij de hand en hielp haar overeind. De koorts verdween meteen. Zij stond op en maakte eten voor hen klaar.

32. Die avond na zonsondergang bracht men alle zieken en bezetenen bij Hem.

33. Veel nieuwsgierigen waren te hoop gelopen en voor het huis was het een drukte van belang.

34. Jezus genas heel veel mensen, wat voor ziekte ze ook hadden. Uit vele anderen verjoeg Hij de boze geesten. Hij liet niet toe dat die boze geesten iets zeiden, want zij wisten wie Hij was.

35. Op een morgen stond Jezus voor dag en dauw op en ging alleen naar een stil plekje om te bidden.

36. Later gingen Simon en de anderen Hem achterna.

37. Toen zij Hem gevonden hadden, zeiden zij: ‘Iedereen is op zoek naar U.’

Lees verder hoofdstuk Marcus 1