Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 7:26-44 Het Boek (HTB)

26. Hebt u dan een profeet gezien?

27. Ja, zelfs meer dan een profeet. Over hem werd geschreven: “Ik stuur mijn boodschapper voor u uit om voor u een weg te banen.”

28. Onthoud dit: van alle mensen die ooit geboren zijn, is niemand groter dan Johannes. Toch is de kleinste in het Koninkrijk van God groter dan hij.

29. Allen die Johannes hoorden, zelfs de tolontvangers, hebben erkend dat Gods eisen juist waren en lieten zich dopen.

30. Behalve de Farizeeën en de bijbelgeleerden. Die keurden het plan van God af en wilden zich niet door Johannes laten dopen.

31. Wat moet men van zulke mannen zeggen? Waarmee kan men hen vergelijken?

32. Zij zijn net kinderen die op straat spelen en tegen de andere kinderen zeggen: “Wij hebben muziek gemaakt en jullie wilden niet dansen. Wij hebben begrafenisje gespeeld en jullie wilden niet treuren!”

33. Want Johannes de Doper leefde uiterst sober. Hij at geen brood en dronk geen druppel wijn. En u zei: “Hij heeft een boze geest.”

34. Ik, de Mensenzoon, eet en drink heel gewoon en u zegt: “Die Jezus is een veelvraat en een drinker! Mooie vrienden heeft Hij: tollenaars en slechte mensen!”

35. Maar de praktijk zal wel uitwijzen wat wijsheid is.’

36. Een van de Farizeeën nodigde Jezus uit bij hem thuis te komen eten. Jezus nam die uitnodiging aan en ging aan tafel.

37. Er was in die stad een vrouw met een slechte reputatie, die hoorde dat Jezus bij de Farizeeër aan tafel aanlag.

38. Ze ging naar Hem toe met een flesje kostbare parfum en knielde achter Hem neer bij zijn voeten. De tranen liepen haar over de wangen en zij vielen op de voeten van Jezus. Ze droogde zijn voeten met haar lange haren af, kuste ze en goot er de parfum over uit.

39. De Farizeeër zag dit allemaal aan en dacht bij zichzelf: ‘Nee, Jezus is geen profeet. Als Hij door God was gestuurd, zou Hij wel weten wat voor een slechte vrouw zij is. Dan zou Hij Zich niet door haar hebben laten aanraken.’

40. Jezus gaf meteen antwoord op wat in de Farizeeër omging. ‘Simon,’ zei Hij, ‘Ik moet u iets zeggen.’ ‘Ja,’ antwoordde de Farizeeër. ‘Ik luister.’

41. ‘Iemand gaf twee mannen geld te leen, de een vijfhonderd zilverstukken en de ander vijftig.

42. Maar geen van beiden kon hem terugbetalen. Daarom schold hij hun de schuld kwijt. Wie van de twee zal daarna het meeste van hem houden?’

43. ‘Ik denk de man die hem het meeste geld schuldig was,’ antwoordde Simon. ‘Precies,’ zei Jezus.

44. Daarna keek Hij naar de vrouw en zei tegen Simon: ‘Ziet u deze vrouw? Toen Ik uw huis binnenkwam, hebt u niet de moeite genomen het stof van mijn voeten af te wassen. Maar deze vrouw heeft mijn voeten gewassen met haar tranen en afgedroogd met haar haren.

Lees verder hoofdstuk Lucas 7