Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 20:33-44 Het Boek (HTB)

33. Nu is onze vraag: wie zal bij de opstanding uit de dood haar man zijn? Want ze is met alle zeven getrouwd geweest.’

34. Jezus antwoordde: ‘Trouwen is iets voor de mensen van deze wereld.

35. Maar de mensen die het waard zijn in Gods nieuwe wereld te komen, zullen opstaan uit de dood. In die nieuwe wereld zullen zij niet meer trouwen.

36. Zij kunnen niet meer sterven. Wat dat betreft lijken zij op engelen. Zij zijn kinderen van God, kinderen die uit de dood zijn opgestaan.

37. Dat de doden weer levend worden, staat overigens duidelijk in de boeken van Mozes. Als hij vertelt hoe hij God in de brandende braamstruik zag, spreekt hij over “de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.”

38. De Here is niet een God van doden, maar van levenden. God beschouwt iedereen als levend.’

39. ‘Dat hebt U goed gezegd, Meester,’ merkte een bijbelgeleerde op.

40. Van toen af durfde niemand Jezus nog iets te vragen.

41. Daarna had Hij een vraag voor hen: ‘Waarom wordt gezegd dat de Christus rechtstreeks van David zal afstammen?

42. Want David schreef in een van zijn Psalmen: “God zei tegen mijn Here: Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand,

43. totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb.”

44. Hoe kan de Christus nu Davids zoon zijn en tegelijk zijn Here?’

Lees verder hoofdstuk Lucas 20