Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 17:12-26 Het Boek (HTB)

12. Toen Hij een dorp binnenging, liepen tien melaatse mannen Hem tegemoet.

13. Ze bleven op een afstand staan en riepen: ‘Meester! Jezus! Heb medelijden met ons!’

14. Hij keek hen aan en zei: ‘Ga naar de priester om te laten zien dat u genezen bent.’ Terwijl ze gingen, verdween hun melaatsheid.

15. Een van hen kwam bij Jezus terug en juichte: ‘Wat is God goed! Ik ben genezen!’

16. Hij viel uit eerbied languit voor Jezus neer, met zijn gezicht in het stof. En hij dankte Hem voor wat Hij had gedaan. Deze man was een Samaritaan.

17. Jezus vroeg: ‘Zijn niet al die tien mannen genezen? Waar zijn de negen anderen?

18. Is alleen deze man teruggekomen om God te prijzen en te danken? En hij is niet eens een Jood!’

19. Jezus zei tegen de man: ‘Sta op. U kunt gaan. U bent gered door uw geloof.’

20. De Farizeeën vroegen Jezus: ‘Wanneer komt het Koninkrijk van God?’ Jezus antwoordde: ‘Het koninkrijk komt niet zo dat u het kunt zien.

21. U zult niet kunnen zeggen: “Kijk, hier is het,” of “daar is het.” Want het Koninkrijk van God is onder u.’

22. Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘De tijd zal komen dat jullie ernaar verlangen Mij, de Mensenzoon, te zien, al was het maar een dag. En toch zullen jullie Mij niet zien.

23. Jullie zullen wel geruchten horen dat Ik hier of daar ben.

24. Maar ga niet kijken. Loop niemand achterna. Want als Ik, de Mensenzoon, terugkom, zal er geen enkele twijfel over bestaan. Het zal zo duidelijk zijn als de bliksem die door de lucht schiet.

25. Maar eerst moet Ik vreselijk lijden. Ik zal door de mensen van deze tijd worden verworpen.

26. Tegen de tijd dat Ik, de Mensenzoon, terugkom, zal men net zo onverschillig tegenover God staan als de mensen in de tijd van Noach.

Lees verder hoofdstuk Lucas 17