Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 9:15-26 Het Boek (HTB)

15. De Farizeeën vroegen de man ook hoe het kwam dat hij kon zien. Hij antwoordde: ‘Hij deed wat modder op mijn ogen. Daarna heb ik mij gewassen en nu kan ik zien.’

16. Enkele Farizeeën zeiden: ‘Die Jezus is niet door God gestuurd. Anders zou Hij niet op de sabbat werken.’ ‘Maar,’ brachten anderen er tegenin, ‘een slecht mens zou zulke goede dingen toch niet doen?’ De meningen waren verdeeld.

17. Zij vroegen de man die blind was geweest: ‘En u? Wat zegt u van Hem? Per slot van rekening waren het uw ogen die Hij genas.’ ‘Hij is een profeet,’ antwoordde de man.

18. De Joodse leiders wilden niet geloven dat hij vroeger blind was geweest. Daarom lieten zij zijn ouders roepen.

19. ‘Is dit uw zoon?’ vroegen zij. ‘Is het waar dat hij blind geboren is? Hoe kan hij nu dan zien?’

20. Zijn ouders antwoordden: ‘Dit is onze zoon en hij is blind geboren.

21. Maar wij weten niet hoe het komt dat hij nu kan zien. Wij weten ook niet wie zijn ogen genezen heeft. Vraag het hem zelf. Wie weet het beter dan hij? Hij is oud en wijs genoeg.’

22. Zij zeiden dit omdat zij bang waren voor de Joodse leiders. Want die hadden besloten dat ieder die erkende dat Jezus de Christus was, niet meer in de synagoge mocht komen.

23. Daarom zeiden zij: ‘Hij is oud en wijs genoeg. Vraag het hem zelf.’

24. Daarop riepen de Joodse leiders de man nog eens bij zich en zeiden: ‘Geef alle eer aan God. Wij weten dat die Jezus een zondaar is.’

25. De man antwoordde: ‘Of Hij een zondaar is, weet ik niet. Ik weet maar één ding: ik was blind en kan nu zien.’

26. Zij vroegen weer: ‘Wat heeft Hij eigenlijk gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen genezen?’

Lees verder hoofdstuk Johannes 9