Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 9:11-17 Het Boek (HTB)

11. Hij antwoordde: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, smeerde dat op mijn ogen en zei dat ik naar Siloam moest gaan om mij te wassen. Toen ik dat gedaan had, kon ik zien.’

12. ‘Waar is die man dan nu?’ vroegen zij. ‘Dat weet ik niet,’ zei hij.

13. Zij brachten hem naar de Farizeeën,

14. want het was sabbat toen Jezus de ogen van de man genas.

15. De Farizeeën vroegen de man ook hoe het kwam dat hij kon zien. Hij antwoordde: ‘Hij deed wat modder op mijn ogen. Daarna heb ik mij gewassen en nu kan ik zien.’

16. Enkele Farizeeën zeiden: ‘Die Jezus is niet door God gestuurd. Anders zou Hij niet op de sabbat werken.’ ‘Maar,’ brachten anderen er tegenin, ‘een slecht mens zou zulke goede dingen toch niet doen?’ De meningen waren verdeeld.

17. Zij vroegen de man die blind was geweest: ‘En u? Wat zegt u van Hem? Per slot van rekening waren het uw ogen die Hij genas.’ ‘Hij is een profeet,’ antwoordde de man.

Lees verder hoofdstuk Johannes 9