Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 6:7-16 Het Boek (HTB)

7. Filippus zei: ‘Al kopen wij voor tweehonderd zilverstukken brood, dan hebben wij nog niet genoeg om iedereen te eten te geven.’

8. Andreas, de broer van Simon Petrus, mengde zich in het gesprek.

9. ‘Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen heeft. Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen?’

10. Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Laat alle mensen in het gras gaan zitten.’ Toen bleek dat er alleen al zo'n vijfduizend mannen waren.

11. Toen iedereen zat, nam Jezus de broden, dankte God ervoor en begon het brood uit te delen. Met de vissen deed Hij net zo. En iedereen kon naar behoefte eten.

12. Toen de mensen verzadigd waren, zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Er is nog heel wat over. Haal het op, want er mag niets blijven liggen.’

13. De leerlingen hadden twaalf manden nodig om het overschot op te halen.

14. Het drong tot de mensen door dat Hij iets geweldigs had gedaan. ‘Ja,’ zeiden zij, ‘Hij moet de Profeet zijn die in de wereld zou komen!’

15. Omdat Jezus merkte dat de mensen Hem wilden dwingen hun koning te worden, ging Hij alleen de bergen in.

16. Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen de berg af en kwamen bij het meer.

Lees verder hoofdstuk Johannes 6