Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 4:31-48 Het Boek (HTB)

31. Ondertussen vroegen de leerlingen of Jezus iets wilde eten.

32. ‘Nee,’ zei Hij. ‘Ik heb iets te eten dat jullie niet kennen.’

33. ‘Zou iemand Hem iets te eten hebben gebracht?’ vroegen ze elkaar.

34. Jezus antwoordde: ‘Mijn voeding is het doen van de wil van God, die Mij gezonden heeft, en het volbrengen van zijn werk.

35. Zegt men niet dat er pas vier maanden na de zaaitijd geoogst kan worden? Maar kijk eens rond! Overal liggen de velden rijp om te oogsten.

36. De maaier krijgt zijn loon al en haalt de eerste opbrengst voor het eeuwige leven binnen. Nu zijn de zaaier én de maaier blij.

37. Want de een zaait en de ander maait.

38. Ik heb jullie erop uitgestuurd om te maaien wat je niet hebt gezaaid. Anderen hebben het voorbereidende werk gedaan en jullie mogen de oogst binnenhalen.’

39. Veel mensen uit de Samaritaanse stad geloofden in Jezus. Zij waren overtuigd geraakt omdat de vrouw vertelde dat Hij precies wist wat er in haar leven gebeurd was.

40. Toen zij bij Hem kwamen, vroegen zij of Hij bij hen bleef en Hij bleef nog twee dagen.

41. Er gingen nog veel meer mensen in Hem geloven.

42. ‘Wij geloven nu ook in Hem,’ zeiden zij tegen de vrouw, ‘maar niet alleen door wat u ons hebt verteld. We hebben Hem nu zelf gehoord en weten dat Hij werkelijk de Redder van de wereld is.’

43. Na die twee dagen ging Jezus weer op weg naar Galilea.

44. Hij had gezegd dat een profeet in zijn vaderland niet geëerd wordt.

45. Toch werd Hij in Galilea wel ontvangen, want de mensen die met Pesach, het Joodse Paasfeest, in Jeruzalem waren geweest, hadden zijn wonderen gezien.

46. Op zijn reis door Galilea kwam Hij ook weer in Kana, waar Hij water in wijn had veranderd.

47. Een hoge ambtenaar uit Kafarnaüm hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen en ging meteen naar Hem toe. Zijn zoon was doodziek en hij vroeg Jezus mee te gaan om de jongen te genezen.

48. ‘U zult nooit in Mij geloven als u geen duidelijke bewijzen en wonderen ziet,’ zei Jezus tegen hem.

Lees verder hoofdstuk Johannes 4