Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 18:1-12 Het Boek (HTB)

1. Na deze woorden ging Jezus met zijn leerlingen een tuin in aan de overkant van het Kidrondal.

2. Ook Judas, zijn verrader, kende deze plek, want Jezus was daar vaker geweest met zijn leerlingen.

3. Judas had van de leidende priesters en Farizeeën een troep soldaten en tempeldienaars meegekregen en met hen ging hij naar de tuin. Zij hadden fakkels, lantaarns en wapens bij zich.

4. Jezus wist wat Hem zou overkomen. Hij liep hun tegemoet en vroeg: ‘Wie zoekt u?’

5. ‘Jezus van Nazareth,’ antwoordden zij. ‘Ik ben het,’ zei Hij, terwijl Judas, die Hem uitleverde, erbij stond.

6. Bij het horen van de woorden ‘Ik ben het’ deinsden ze terug en vielen op de grond.

7. ‘Wie zoekt u?’ vroeg Jezus nog eens. ‘Jezus van Nazareth,’ was het antwoord.

8. ‘Ik heb toch gezegd: Ik ben het! Als het u om Mij te doen is, laat die anderen dan gaan.’

9. Daarmee kwam uit wat Hij eerder eens gezegd had: ‘Van hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan.’

10. Toen trok Simon Petrus een zwaard, haalde uit en sloeg Malchus, de knecht van de hogepriester, het rechteroor af.

11. Jezus zei: ‘Doe dat zwaard weg! Zou Ik de beproeving die de Vader Mij stuurt, uit de weg gaan?’

12. De soldaten en tempeldienaars namen Jezus gevangen. Zij boeiden Hem

Lees verder hoofdstuk Johannes 18