Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 13:17-31 Het Boek (HTB)

17. Jullie zullen gelukkig zijn, als je van deze kennis ook gebruik maakt.

18. Wat Ik zeg, geldt niet voor iedereen hier. Ik weet wie Ik uitgekozen heb. Het moet gaan zoals geschreven staat: “Hij die regelmatig met Mij at, heeft zich tegen Mij gekeerd.”

19. Ik vertel het nu alvast. Als het dan gebeurt, zullen jullie geloven dat Ik ben die Ik ben.

20. Luister goed naar wat Ik zeg: wie iemand ontvangt die door Mij gestuurd is, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt mijn Vader die Mij gestuurd heeft.’

21. Nadat Hij dit had gezegd, werd Jezus diep ontroerd. ‘De waarheid is,’ zei Hij, ‘dat een van jullie Mij zal uitleveren.’

22. De leerlingen keken elkaar vragend aan, zij hadden geen idee wie Hij bedoelde.

23. Rechts van Jezus zat de leerling die zijn beste vriend was

24. en Simon Petrus wenkte hem om hem aan Jezus te laten vragen wie Hij bedoelde.

25. Hij boog zich naar Jezus toe en vroeg: ‘Here, wie is het dan?’

26. Jezus antwoordde: ‘Ik zal een stuk brood indopen en dat geven aan degene die het is.’ Hij nam een stuk brood, doopte het in de saus en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.

27. Op dat moment kwam de duivel in Judas. ‘Doe maar vlug wat je van plan bent,’ zei Jezus tegen hem.

28. Niemand aan tafel begreep wat Hij daarmee bedoelde.

29. Omdat Judas het geld beheerde, dachten sommigen dat hij iets voor het feest moest kopen of iets aan de armen moest gaan geven.

30. Nadat hij het brood van Jezus had aangenomen, ging Judas vlug naar buiten, de nacht in.

31. Toen Judas de deur uit was, zei Jezus: ‘Nu blijkt hoe groot en machtig Ik, de Mensenzoon, ben. En daardoor blijkt ook hoe groot en machtig God is.

Lees verder hoofdstuk Johannes 13