Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 12:21-31 Het Boek (HTB)

21. kwamen bij Filippus, die uit Betsaïda in Galilea kwam, en vroegen: ‘Kunnen wij Jezus ontmoeten?’

22. Filippus vertelde het aan Andreas en samen gingen zij naar Jezus om het Hem te vragen.

23. ‘Het is nu zover dat Ik, de Mensenzoon, de hoogste eer en heerlijkheid zal ontvangen,’ antwoordde Jezus.

24. ‘Wat Ik jullie zeg, is de waarheid: een tarwekorrel moet in de aarde vallen en sterven, anders blijft het alleen maar één tarwekorrel. Maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort.

25. Wie zijn leven liefheeft, raakt het kwijt. Maar wie zijn leven in deze wereld niet liefheeft, zal het behouden en eeuwig leven.

26. Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen. En waar Ik ben, moet ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren.

27. Ik ben erg bang en weet niet wat Ik moet zeggen. Moet Ik zeggen: “Vader, bevrijd Mij van wat Mij te wachten staat”? Nee, want juist daarvoor ben Ik gekomen.

28. Vader, laat uw grootheid zien, laat zien wie U bent.’ Er kwam een stem uit de hemel: ‘Dat heb Ik laten zien en dat zal ik weer doen!’

29. De mensen om Hem heen hoorden het ook. De meesten beweerden dat het een donderslag was geweest. Anderen zeiden dat een engel iets tegen Hem had gezegd.

30. ‘Die stem is er niet voor Mij geweest, maar voor u!’ zei Jezus.

31. ‘Nu wordt het oordeel over de wereld uitgesproken. Het is zover dat de heerser van deze wereld wordt weggejaagd.

Lees verder hoofdstuk Johannes 12