Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 10:33-42 Het Boek (HTB)

33. ‘Wij willen U niet straffen om al het goede wat U gedaan hebt,’ antwoordden zij, ‘maar omdat U God beledigt. U bent een mens als wij en U maakt Uzelf tot God!’

34. Jezus zei: ‘Staat er niet geschreven: “Ik heb gezegd: u bent goden”?

35. En wat in de Boeken staat, blijft geldig. De mensen tegen wie God dit zei, werden dus goden genoemd.

36. Hoe kunt u dan beweren dat Ik God beledig wanneer Ik zeg dat Ik zijn Zoon ben? Ik ben nog wel door de Vader uitgekozen en naar de wereld gestuurd.

37. Als Ik niet dezelfde wonderen doe als mijn Vader, hoeft u Mij niet te geloven.

38. Maar als Ik dat wél doe en u gelooft Mij nog niet, geloof dan in de dingen die Ik doe! Dan zult u weten en ook moeten erkennen dat de Vader in Mij is en dat Ik in de Vader ben.’

39. Zij stonden weer op het punt Hem gevangen te nemen, maar Hij ontkwam.

40. Jezus ging terug naar de andere kant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes voor het eerst doopte. Daar bleef Hij een tijd.

41. Velen kwamen naar Hem toe en zeiden tegen elkaar: ‘Johannes heeft geen wonderen gedaan. Maar alles wat hij over deze Jezus zei, is waar gebleken.’

42. En velen kwamen tot geloof in Jezus.

Lees verder hoofdstuk Johannes 10