Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 10:30-37 Het Boek (HTB)

30. De Vader en Ik zijn één.’

31. Weer pakten zij stenen om Hem te stenigen.

32. Jezus zei tegen hen: ‘U hebt met eigen ogen gezien wat Ik door de kracht van de Vader heb gedaan. Waarom wilt u Mij nu stenigen?’

33. ‘Wij willen U niet straffen om al het goede wat U gedaan hebt,’ antwoordden zij, ‘maar omdat U God beledigt. U bent een mens als wij en U maakt Uzelf tot God!’

34. Jezus zei: ‘Staat er niet geschreven: “Ik heb gezegd: u bent goden”?

35. En wat in de Boeken staat, blijft geldig. De mensen tegen wie God dit zei, werden dus goden genoemd.

36. Hoe kunt u dan beweren dat Ik God beledig wanneer Ik zeg dat Ik zijn Zoon ben? Ik ben nog wel door de Vader uitgekozen en naar de wereld gestuurd.

37. Als Ik niet dezelfde wonderen doe als mijn Vader, hoeft u Mij niet te geloven.

Lees verder hoofdstuk Johannes 10