Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 10:23-34 Het Boek (HTB)

23. Het was winter, Jezus wandelde in de galerij van Salomo.

24. De Joden kwamen om Hem heen staan en vroegen: ‘Hoe lang houdt U ons nog in spanning? Als U de Christus bent, zeg het dan!’

25. ‘Dat heb Ik al gezegd,’ antwoordde Jezus, ‘maar u gelooft Mij niet. De wonderen die Ik in de naam van mijn Vader doe, zijn het overtuigende bewijs dat Ik de Christus ben.

26. U gelooft Mij niet, omdat u niet bij mijn kudde hoort.

27. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze. Zij volgen Mij

28. en Ik geef hun eeuwig leven. Zij zullen nooit verloren gaan. Niemand kan hen van Mij afnemen.

29. Mijn Vader die hen aan Mij gegeven heeft, is groter dan wie ook. Niemand kan hen uit de hand van mijn Vader wegroven.

30. De Vader en Ik zijn één.’

31. Weer pakten zij stenen om Hem te stenigen.

32. Jezus zei tegen hen: ‘U hebt met eigen ogen gezien wat Ik door de kracht van de Vader heb gedaan. Waarom wilt u Mij nu stenigen?’

33. ‘Wij willen U niet straffen om al het goede wat U gedaan hebt,’ antwoordden zij, ‘maar omdat U God beledigt. U bent een mens als wij en U maakt Uzelf tot God!’

34. Jezus zei: ‘Staat er niet geschreven: “Ik heb gezegd: u bent goden”?

Lees verder hoofdstuk Johannes 10