Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 1:35-46 Het Boek (HTB)

35. De volgende dag was Johannes op dezelfde plaats met twee van zijn leerlingen.

36. Hij zag Jezus voorbijgaan en zei: ‘Kijk, Hij is het Lam van God!’

37. Toen zijn twee leerlingen dat hoorden, gingen zij Jezus achterna.

38. Jezus merkte dat zij Hem volgden. Hij keerde Zich om en vroeg: ‘Wat willen jullie?’ Zij vroegen: ‘Rabbi, waar woont U?’ Rabbi betekent leermeester.

39. ‘Kom maar kijken,’ zei Hij. Dus gingen zij met Hem mee, zagen waar Hij woonde en bleven de rest van de dag bij Hem. Dit gebeurde rond vier uur 's middags.

40. Een van deze twee mannen was Andreas, de broer van Simon Petrus.

41. Hij ontmoette zijn broer Simon en zei tegen hem: ‘Wij hebben de Messias gevonden.’ Messias betekent Christus, Gezalfde.

42. En hij bracht Simon bij Jezus. Jezus keek Simon aan en zei: ‘Jij bent Simon, de zoon van Johannes. Jij krijgt een andere naam, Ik noem je voortaan Kefas.’ Kefas betekent Petrus, rots.

43. De volgende dag besloot Jezus naar Galilea te gaan. Onderweg ontmoette Hij Filippus. ‘Kom,’ zei Hij, ‘ga met Mij mee.’

44. Filippus kwam, net als Andreas en Petrus, uit Betsaïda.

45. Filippus ging naar Natanaël en zei tegen hem: ‘Wij hebben degene gevonden over wie Mozes en de profeten hebben geschreven. Hij heet Jezus en is de zoon van een zekere Jozef uit Nazareth.’

46. ‘Uit Nazareth? Kan daar iets goeds vandaan komen?’ zei Natanaël. ‘Kom maar mee,’ antwoordde Filippus, ‘dan kun je Hem zien.’

Lees verder hoofdstuk Johannes 1