Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 9:3-12 Het Boek (HTB)

3. Toen hij in de buurt van Damascus kwam, flitste er plotseling een licht vanuit de hemel dat hem omstraalde.

4. Hij viel op de grond en hoorde een stem: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?’

5. ‘Wie bent U, Here?’ vroeg Saulus. ‘Ik ben Jezus,’ zei de stem, ‘die u zo fanatiek vervolgt.

6. Sta op en ga de stad in. Daar zal u gezegd worden wat u moet doen.’

7. De mannen die met Saulus meereisden, waren met stomheid geslagen. Zij hadden de stem wel gehoord, maar niemand gezien.

8. Saulus stond op en deed zijn ogen open, maar kon niets zien. De mannen die bij hem waren, namen hem bij de hand en brachten hem Damascus binnen.

9. Drie dagen lang kon hij niet zien. Al die tijd at en dronk hij niets.

10. Een van de volgelingen van Jezus in die stad kreeg een visioen. In dat visioen riep de Here hem. ‘Ananias!’ ‘Ja, Here,’ antwoordde Ananias.

11. De Here zei: ‘Ga naar de Rechte Straat, naar het huis van Judas. Daar logeert een zekere Saulus uit Tarsus, hij is nu aan het bidden.

12. In een visioen heeft hij u zien binnenkomen. En in dat visioen legde u uw handen op hem, waardoor hij weer kon zien.’

Lees verder hoofdstuk Handelingen 9