Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 28:1-10 Het Boek (HTB)

1. Wij ontdekten dat het eiland waar we geland waren Malta heette.

2. De bewoners waren buitengewoon vriendelijk voor ons. Zij waren heel gastvrij en maakten een groot vuur omdat het regenachtig en koud was.

3. Paulus hielp mee met hout sprokkelen. Toen hij een bos takken op het vuur gooide, schoot er door de hitte een adder uit en beet zich in zijn hand vast.

4. De eilandbewoners zagen het beest aan Paulus' hand hangen en zeiden tegen elkaar: ‘Die man is vast een moordenaar! Hoewel hij aan de zee is ontkomen, wil de godin van de gerechtigheid niet dat hij in leven blijft.’

5. Paulus schudde echter het beest van zijn hand af, zodat het in het vuur viel. Hij had verder nergens last van.

6. De eilandbewoners verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood zou neervallen. Maar toen er na lange tijd niets met hem gebeurd was, sloegen zij om als een blad aan een boom en zeiden dat hij een god was.

7. Daar vlakbij lag het landgoed van Publius, de gouverneur van het eiland. Hij was heel gastvrij voor ons en gaf ons drie dagen onderdak.

8. Publius' vader lag met koorts en dysenterie in bed. Paulus ging naar hem toe, bad voor hem, legde zijn handen op hem en genas hem.

9. Toen dit nieuws bekend werd, kwamen overal van het eiland zieken naar ons toe, die werden genezen.

10. Zij brachten ons vele geschenken en gaven bij ons vertrek allerlei dingen mee die wij nodig hadden.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 28