Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 27:13-25 Het Boek (HTB)

13. Toen er een zachte zuidenwind opstak, dachten zij dat het wel zou lukken. Zij lichtten het anker en voeren zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta.

14. Korte tijd later stak echter de beruchte noordooster storm op.

15. De wind kreeg meteen vat op het schip, zodat het niet meer te houden was. Toen bleek dat we het niet meer met de kop in de wind konden krijgen, lieten wij het voor de storm uitlopen.

16. Op een zeker moment kwamen we in de luwte van het eilandje Clauda en daar lukte het met veel moeite de sloep aan boord te hijsen.

17. De bemanning trok touwen onder het schip door en bond die vast om de beplanking bijeen te houden. En omdat ze bang waren bij Syrte op de zandbanken te lopen, streken zij alle zeilen en lieten het schip drijven.

18. Omdat het schip vreselijk van de storm te lijden had, gooide de bemanning de volgende dag een deel van de lading overboord.

19. En toen het de dag daarna nog niet beter werd, ging er allerlei scheepstuig overboord.

20. Wij zagen dagenlang geen zon en geen sterren. Er leek geen einde te komen aan de vreselijke storm. Langzamerhand lieten wij alle hoop op een behouden aankomst varen.

21. Een hele tijd at niemand iets. Paulus ging ten slotte in hun midden staan en zei: ‘U had naar mij moeten luisteren, mannen. Als u niet van Kreta was weggevaren, zou deze ellende ons bespaard zijn gebleven.

22. Maar laat ook nu de moed niet zinken! Al zal het schip verloren gaan, niemand van ons zal hierbij het leven verliezen.

23. Vannacht heeft er een engel bij mij gestaan, een engel van de God, aan wie ik toebehoor en die ik dien.

24. “Paulus,” zei hij, “wees niet bang. U zult voor de keizer terecht staan. En ter wille van u zal God ieder hier aan boord in veiligheid brengen.”

25. Houd dus moed, mannen, want ik geloof in God. Hij zal ervoor zorgen dat het zo zal gaan als mij gezegd is.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 27