Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 11:1-14 Het Boek (HTB)

1. De overige apostelen en de volgelingen van Jezus die in Israël woonden, hoorden dat nu ook mensen van een ander volk het woord van God hadden aangenomen.

2. Toen Petrus weer in Jeruzalem kwam, maakten de Joodse gelovigen hem het verwijt

3. dat hij met mensen van een ander volk was omgegaan en zelfs met hen had gegeten.

4. Petrus legde hun uit wat er precies gebeurd was. Hij vertelde eerst dat hij in Joppe had gelogeerd.

5. ‘Terwijl ik daar aan het bidden was,’ zei hij, ‘kreeg ik een visioen. Ik zag iets neerdalen wat op een groot kleed leek. Het werd aan de vier hoeken uit de hemel neergelaten tot vlak voor mijn voeten.

6. Toen ik erin keek, zag ik allerlei zoogdieren, reptielen en vogels.

7. Ik hoorde een stem tegen mij zeggen: “Sta op, Petrus! U mag er net zoveel van slachten en eten als u wilt.” Maar ik antwoordde:

8. “Nee, Here, ik heb nog nooit iets gegeten wat mij als Jood verboden is.”

9. Maar de stem kwam nog een keer: “Als God iets rein noemt zodat u het mag eten, dan mag u het niet onrein noemen!”

10. Dit gebeurde drie keer en toen werd het kleed met de dieren weer in de hemel opgetrokken.

11. Op dat moment kwamen er drie mannen aan bij het huis waar ik logeerde.

12. Zij waren door iemand uit Caesarea gestuurd om mij te halen. De Geest zei dat ik zonder aarzelen met hen moest meegaan. En deze zes broeders besloten met mij mee te reizen.

13. Toen wij bij die man in Caesarea thuis kwamen, vertelde hij ons dat hij een engel had gezien. De engel was voor hem gaan staan en had gezegd: “Stuur een paar mannen naar Joppe om een zekere Petrus te halen.

14. Die zal u en al uw huisgenoten vertellen hoe u gered kunt worden.”

Lees verder hoofdstuk Handelingen 11