Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 10:25-33 Het Boek (HTB)

25. Toen Petrus binnenkwam, liep Cornelius naar hem toe en viel op zijn knieën.

26. Maar Petrus trok hem overeind en zei: ‘Sta op! Ik ben ook maar een mens!’

27. Al pratend kwamen zij in de kamer waar alle genodigden bij elkaar waren.

28. Petrus nam het woord en zei: ‘U weet vast wel dat het mij als Jood verboden is met mensen van een ander volk om te gaan. Maar God heeft mij duidelijk gemaakt dat ik niemand minderwaardig of onrein mag vinden.

29. Daarom ben ik zonder aarzelen meegegaan toen u mij liet vragen bij u te komen. Maar ik ben wel benieuwd waarom u dat hebt gedaan.’

30. Cornelius antwoordde: ‘Vier dagen geleden was ik 's middags rond drie uur hier in huis aan het bidden.

31. Ineens stond er een man voor me, met schitterend witte kleren aan. “Cornelius,” zei hij, “God heeft uw gebeden gehoord en Hij is niet vergeten wat u voor de armen hebt gedaan.

32. Stuur enkele mannen naar Joppe om een zekere Petrus te halen. Hij logeert bij Simon, de leerlooier die aan zee woont.”

33. Ik heb meteen een paar mannen naar u toe gestuurd. Fijn dat u gekomen bent. Wij zijn hier in de tegenwoordigheid van God en wachten met spanning op wat u namens Hem zult zeggen.’

Lees verder hoofdstuk Handelingen 10