Oude Testament

Nieuwe Testament

Filippenzen 1:1-10 Het Boek (HTB)

1. Van: Paulus en Timotheüs, dienaren van Christus Jezus. Aan: alle gelovigen in de stad Filippi en hun leiders en diakenen.

2. Wij wensen u de genade en vrede toe van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus.

3. Telkens als ik aan u denk, dank ik God.

4. Als ik voor u bid, is mijn hart vol vreugde

5. over de geweldige medewerking die u hebt gegeven aan het bekendmaken van het goede nieuws, vanaf de dag dat u het voor het eerst hoorde tot nu toe.

6. Ik ben er zeker van dat God op de grote dag van Christus Jezus het goede werk dat Hij onder u begonnen is, zal voltooien.

7. Het spreekt eigenlijk vanzelf dat ik zo over u denk, want u hebt een bijzondere plaats in mijn hart. Immers, of ik nu gevangen zit of in vrijheid het geloof in Jezus Christus verdedig en verkondig, u deelt mee in de genade die God mij bewijst.

8. God weet hoe ik naar u verlang met de liefde van Christus Jezus.

9. Ik bid dat u meer en meer van liefde zult overvloeien, zodat u een diep geloof en inzicht in de dingen van God zult krijgen.

10. Ik wil dat u scherp kunt onderscheiden waar het op aankomt. Dan zult u op de dag van Christus zuiver zijn, zonder dat er iets op u aan te merken is,

Lees verder hoofdstuk Filippenzen 1