Oude Testament

Nieuwe Testament

Filemon 1:8-18 Het Boek (HTB)

8. Nu wil ik u een gunst vragen, ik zou het namens Christus van u kunnen eisen omdat het uw plicht is,

9. maar op grond van de liefde geef ik er de voorkeur aan het u dringend te vragen. Ik, Paulus, ben nu een oude man en zit hier in de gevangenis door mijn geloof in Jezus Christus.

10. Ik vraag u om een gunst voor Onesimus, die tijdens mijn gevangenschap als een kind voor mij geworden is.

11. Onesimus is u tot nu toe niet van veel nut geweest, maar vanaf nu zal hij u en mij goede diensten kunnen bewijzen.

12. Ik stuur hem naar u terug. Ik wil dat u weet dat hij mij heel na aan het hart ligt.

13. Ik wilde hem eerst bij mij houden, terwijl ik hier gevangen zit, omdat ik het goede nieuws heb bekendgemaakt. Dan zou u, door hem, mij een grote dienst hebben bewezen,

14. maar ik wilde het niet zonder uw medeweten doen. U kunt alleen maar goed doen uit vrije wil en niet onder dwang.

15. Misschien kunt u het zo bekijken: u bent hem een tijdje kwijt geweest, maar nu kan hij voor altijd van u zijn,

16. niet alleen als uw slaaf, maar ook als uw geliefde broeder, die een speciaal plekje in mijn hart heeft. Is dat niet veel beter? Hij zal nu veel meer voor u betekenen, omdat hij niet alleen uw slaaf maar ook uw broeder in Christus is.

17. Als ik werkelijk uw vriend ben, ontvang Onesimus dan even hartelijk als u mij zou ontvangen.

18. En als hij u benadeeld heeft of u iets schuldig is, breng het mij dan in rekening.

Lees verder hoofdstuk Filemon 1