Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 11:16-25 Het Boek (HTB)

16. Ik zeg het nog eens: laat niemand denken dat ik mijn verstand verloren heb. Maar zelfs als iemand dat wel doet, moet hij mij maar voor onverstandig houden, zodat ik mij toch een beetje kan beroemen.

17. Als ik zo spreek, is dat niet door God ingegeven, ik spreek als iemand die onwijs is. Vooropgesteld dat wij ons ergens op mogen beroemen.

18. Als die anderen hoog opgeven van zichzelf, mag ik dat toch ook doen?

19. U bent immers zo verstandig dat u het onverstand van anderen verdraagt?

20. U vindt het zelfs niet erg als zij u uw vrijheid ontnemen, u uitbuiten, u misbruiken en vernederen en u in het gezicht slaan.

21. Ik ga me straks nog schamen dat wij u zo zacht hebben aangepakt. Maar vergis u niet: wat zij durven zeggen en nu spreek ik weer alsof ik niet wijs ben, dat durf ik ook.

22. Zijn zij Hebreeërs? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Stammen zij van Abraham af? Ik ook.

23. Werken zij voor Christus? Ik ben natuurlijk niet wijs dat ik dit zeg, maar ik heb veel harder gewerkt dan zij. En zo kan ik wel doorgaan. Ik heb veel vaker in de gevangenis gezeten. Ik ben ettelijke keren afgeranseld. Ik heb meermalen oog in oog met de dood gestaan.

24. Ik heb van de Joden vijf keer de beruchte veertig-min-een zweepslagen gehad.

25. Ik ben drie keer met stokken geslagen en één keer met stenen bekogeld. Ik heb drie keer schipbreuk geleden. Ik heb eens een nacht en een dag in open zee rondgedobberd.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 11