hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16

Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 9 Het Boek (HTB)

De rechten van apostelen

1. Ben ik dan niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik onze Here Jezus soms niet gezien? Heeft de Here mij soms niet gebruikt om u tot geloof in Hem te brengen?

2. Al zeggen anderen dat ik geen apostel ben, u kunt dat niet zeggen. U bent zelf het levende bewijs: de Here heeft zijn stempel op u gezet.

3. Dat is ook mijn verdediging tegenover mensen die menen over mij te mogen oordelen.

4. Mogen wij soms geen gebruik maken van het recht bij u te eten en te drinken?

5. Mogen wij niet een gelovige als vrouw meenemen op onze reizen? De andere apostelen en de broers van de Here Jezus doen dat ook. En Petrus doet het.

6. Zijn Barnabas en ik dan de enige apostelen die zelf ons brood moeten verdienen?

7. Hebt u wel eens gehoord van een soldaat die zijn eigen soldij moet betalen? Of van een wijnbouwer die zijn eigen druiven niet mag eten? Of van een herder die de melk van zijn eigen vee niet mag drinken?

8. Dit zijn maar enkele voorbeelden uit het dagelijks leven. Maar de wet van Mozes zegt hetzelfde.

9. Daarin staat: ‘U mag een os geen muilband omdoen, terwijl hij uw koren dorst,’ het dier moet zo nu en dan een hap kunnen nemen. Zou God dan alleen ossen op het oog hebben of ook ons?

10. Natuurlijk is dat voor ons geschreven! Want zowel wie ploegt als wie de oogst binnenhaalt, moet op een deel van de oogst kunnen rekenen. Zo moeten ook de apostelen hun werk kunnen doen in de hoop dat er voor hen gezorgd zal worden.

11. Wij hebben geestelijk zaad in u gezaaid. Is het dan teveel gevraagd dat wij eten en drinken oogsten?

12. Als andere apostelen door de gelovigen verzorgd worden, hebben wij daar toch ook recht op? Maar wij hebben van dat recht geen gebruik gemaakt. Wij hebben er niet over gesproken omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het goede nieuws van Jezus Christus.

13. Weet u niet dat de mannen die in het huis van God werken, eten wat in dat huis gebracht wordt? En dat zij die voor het altaar zorgen, een deel krijgen van het offer dat op het altaar wordt gelegd?

14. Zo heeft de Here ook gezegd dat de mensen die het goede nieuws brengen, moeten worden onderhouden door de mensen die dat goede nieuws ontvangen.

15. Maar ik heb nooit van dat recht gebruik gemaakt. En ik schrijf dit ook niet om daar verandering in te brengen. Ik zou nog liever van honger omkomen dan mij de voldoening te laten afnemen dat ik u het goede nieuws gebracht heb zonder er loon voor te krijgen.

16. Want als ik het goede nieuws bekendmaak, heb ik geen reden om trots te zijn. Ik kan gewoon niet anders. Het zou er slecht voor mij uitzien, als ik het niet bekendmaakte.

17. Als ik dit werk uit vrije wil deed, zou ik een beloning krijgen. Maar dat is niet zo, ik doe eenvoudig wat de Here mij heeft opgedragen.

18. Krijg ik dan helemaal geen loon? Jawel, mijn loon is de voldoening het goede nieuws voor niets te mogen brengen. Daarom maak ik niet ten volle gebruik van mijn rechten.

19. Want hoewel ik een vrij man ben, heb ik mij aan alle mensen ondergeschikt gemaakt om er zoveel mogelijk voor Christus te winnen.

20. Als ik bij Joden ben, leef ik als een Jood om hen voor Christus te winnen. Als ik bij mensen ben die zich aan de wet van Mozes houden, houd ik mij er ook aan omdat ik hen voor Christus wil winnen.

21. Als ik bij mensen ben die niet volgens de wet van Mozes leven, houd ik mij er ook niet aan, omdat ik hen voor Christus wil winnen. Maar dat wil niet zeggen dat ik zonder Gods wet leef.

22. Voor mij geldt de wet van Christus. Als ik bij zwakke mensen ben, laat ik niet merken dat ik sterk ben, om hen voor Christus te winnen. Ik heb mij aan al die mensen aangepast om in ieder geval enkelen van hen te redden.

23. Ik doe het allemaal ter wille van het goede nieuws, ik wil samen met vele anderen de zegen ervan hebben.

24. Op de wedstrijdbaan doen alle hardlopers hun best om te winnen en toch is er maar één die de prijs krijgt. Doe uw best dan ook de prijs te krijgen.

25. Wie voor een wedstrijd traint, ontzegt zich van alles: een sportman voor een erekrans die verwelkt, maar een gelovige voor een erekrans die nooit verwelkt.

26. Daarom loop ik niet zomaar wat in het wilde weg en ik sta ook niet in de lucht te boksen.

27. Nee, ik hard mijn lichaam en dwing het te doen wat ik wil, anders zou het wel eens kunnen gebeuren dat ik, na anderen voor de wedstrijd te hebben opgeroepen, zelf wordt gediskwalificeerd.