Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 14:11-17 Het Boek (HTB)

11. Maar als iemand iets tegen mij zegt in een taal die ik niet versta, blijven wij vreemden voor elkaar.

12. Dus moet u, omdat u zo vurig naar de gaven van de Geest verlangt, proberen uit te blinken in díe gaven waar de gemeente door opgebouwd wordt.

13. Daarom moet iemand die in klanktalen spreekt, God vragen of hij het ook mag uitleggen.

14. Want als ik in een klanktaal bid, is het mijn géést die bidt, mijn verstand staat erbuiten.

15. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat ik zal bidden met mijn geest én bidden met mijn verstand, ik zal tot eer van God zingen met mijn geest én zingen met mijn verstand.

16. Want als u alleen met uw geest God prijst en dankt, hoe kan dan een belangstellende die daar ook is, zeggen of hij het met u eens is? Hij verstaat er immers niets van!

17. U dankt wel goed, maar een ander wordt er niet door opgebouwd.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 14