7. Op de 24e dag van de elfde maand (dat is de maand Sebat) sprak de Heer tegen de profeet Zacharia. Darius was toen twee jaar koning [ van Juda ].
8. [ Zacharia zegt: ] De Heer liet mij vannacht iets zien. Het was alsof ik droomde. Ik zag een man op een rood paard. Hij stond in een dal, tussen de struiken. Achter hem waren [ ruiters op ] rode, bruine en witte paarden.
9. Ik vroeg aan de engel die met mij sprak: "Wat betekent dit, heer?" Hij antwoordde: "Ik zal je laten zien wat het betekent."
10. Toen zei de man [ op het rode paard ] tussen de struiken: "Deze [ ruiters ] moesten van de Heer over de aarde rondtrekken."