Oude Testament

Nieuwe Testament

Richters 15:9-20 BasisBijbel (BB)

9. De Filistijnen trokken het gebied van de stam van Juda binnen en overvielen de stad Lechi.

10. De mannen van Juda vroegen: "Waarom vallen jullie ons aan?" Ze antwoordden: "We komen Simson gevangen nemen. Hij moet zijn verdiende loon krijgen voor wat hij ons heeft aangedaan."

11. Toen gingen 3000 mannen van de stam van Juda naar de kloof bij Etam en zeiden tegen Simson: "Wat heb je gedaan? Je weet toch dat de Filistijnen over ons heersen? Waarom breng je ons in gevaar?" Hij antwoordde: "Ik heb wraak genomen voor wat ze mij hebben aangedaan."

12. Maar ze zeiden tegen hem: "We komen je gevangen nemen en aan de Filistijnen uitleveren." Toen zei Simson: "Zweer me dat jullie me niet zullen doden."

13. Ze antwoordden: "We zullen je niet doden. We zullen je alleen vastbinden en aan hen uitleveren." Ze bonden hem met twee nieuwe touwen vast en namen hem mee uit de kloof.

14. Zodra ze bij Lechi kwamen, gingen de Filistijnen hem juichend tegemoet. Maar de Geest van de Heer kwam over hem. Daardoor werd hij zó sterk, dat hij zonder moeite de touwen van zijn armen losrukte alsof het draadjes waren.

15. Hij zag op de grond de kaak van een dode ezel liggen. De vleesresten zaten er nog aan. Hij raapte hem op en sloeg er 1000 mannen mee dood.

16. Simson zei: "Ik sloeg die ezels met de kaak van een ezel. Wel 1000 mannen sloeg ik dood."

17. Daarna gooide hij de kaak weg. Hij noemde de plaats voortaan Ramat Lechi [ (= 'Kaakheuvel') ].

18. Omdat Simson erge dorst had gekregen, riep hij naar de Heer: "U heeft mij deze grote overwinning gegeven. Wilt U dan dat ik nu doodga van de dorst? Dan zal ik in de handen vallen van die ongelovige Filistijnen!"

19. Toen liet God bij Lechi de grond splijten en er stroomde water uit. Zo kon Simson drinken. Toen voelde hij zich weer sterk. Daarom noemde hij die bron: 'Bron van de man die roept.' Die bron is er nog steeds.

20. Simson was 20 jaar leider van Israël in de tijd dat de Filistijnen over hen heersten.

Lees verder hoofdstuk Richters 15