Oude Testament

Nieuwe Testament

Richters 15:1-9 BasisBijbel (BB)

1. Maar na een poosje, in de tijd dat de tarwe werd geoogst, ging Simson zijn vrouw opzoeken. Hij nam een jong geitje voor haar mee. Hij zei tegen haar vader: "Laat me naar mijn vrouw gaan, in haar eigen kamer."

2. Maar haar vader wilde hem niet bij haar binnenlaten. Hij zei: "Ik dacht echt dat je haar niet meer wilde. Daarom heb ik haar met een andere man laten trouwen. Maar je kan haar jongere zus krijgen. Die is nog mooier dan zij. Trouw maar met háár, in de plaats van je eerste vrouw."

3. Toen zei Simson: "Dit keer is het niet míjn schuld dat ik de Filistijnen wat aandoe."

4. En hij vertrok. Hij ving 300 vossen en bond ze twee aan twee met de staarten aan elkaar. Hij klemde fakkels tussen de staarten en stak ze aan.

5. Daarna joeg hij de vossen de korenvelden van de Filistijnen in. Het graan was juist rijp om geoogst te worden. Al het graan op het veld en al het graan dat al in bossen samengebonden op het veld stond, verbrandde. Ook de wijngaarden en olijfbomen stak hij in brand.

6. De Filistijnen vroegen: "Wie heeft dit gedaan?" De mensen zeiden: "Simson. Hij heeft dat gedaan omdat de vader van zijn vrouw haar aan een andere man heeft gegeven." Toen gingen de Filistijnen naar Timnat en staken de vrouw en haar vader in brand.

7. Simson werd woedend en zei: "Doen jullie zúlke dingen? Dat zal ik jullie betaald zetten!"

8. En met een paar stevige klappen brak hij hun benen. Daarna ging hij in de kloof bij de rots Etam wonen.

9. De Filistijnen trokken het gebied van de stam van Juda binnen en overvielen de stad Lechi.

Lees verder hoofdstuk Richters 15