Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 35:11-27 BasisBijbel (BB)

11. Leugenaars beschuldigen mij van dingen die helemaal niet waar zijn.Ze stellen me vragen over dingen die ik niet heb gedaan.

12. Ik ben goed voor hen geweest,maar als dank zijn zij nu slecht voor míj.Ze willen me doden!

13. Maar wat deed ík?Toen zij ziek waren, trok ik rouwkleren aan.Ik at niet en ik bad vurig voor hen,

14. zo vurig als voor een vriend of broer.Ik liep rond in zwarte kleren en met gebogen hoofd,zoals ik zou doen bij de dood van mijn moeder.

15. Maar nu het slecht met míj gaat,maken zij daar plezier over.Ze komen in drommen kijken!Mensen die ik niet eens ken, komen om mij heen staan.Ze schelden me aldoor uit, er komt geen einde aan.

16. Ze maken me belachelijken bedreigen me.

17. Heer, hoelang blijft U nog toekijken zonder iets te doen?Ze gaan tegen me tekeer als jonge leeuwen,en ik sta helemaal alleen tegenover hen.Red mij alstublieft van hen,want ze willen mijn leven verwoesten.

18. Dan zal ik U prijzen,wanneer we in een grote groep bij elkaar komen.

19. Mijn vijanden haten mij zonder enige reden.Ze genieten van mijn ellende.Heer, maak daar toch een einde aan!

20. Ze maken plannenom onschuldige mensen kwaad te doen.

21. Ze lachen luid tegen mij:"Ha, ha, we hebben je heus wel door!Het is afgelopen met je!"

22. U heeft het toch gezien, Heer, zwijg niet!Heer, laat me niet in de steek!

23. Sta op, Heer, en kom voor mij op!Mijn God en mijn Heer, U bent mijn Rechter!

24. Mijn Heer God, kom voor mij op,want U bent rechtvaardig.Dan zullen ze geen plezier over mij hebben.

25. Dan zullen ze niet kunnen zeggen:"Ha, het is ons gelukt, we hebben hem!"

26. Zorg dat iedereen die plezier heeft over mijn ellendestraks rood zal worden van schaamte.Dat iedereen die nu zo tegen me tekeer gaat,voor schut zal komen te staan.

27. Maar de mensen die willendat ik rechtvaardig behandeld zal worden,zullen juichen en blij zijn.Ze zullen aldoor zeggen: "De Heer is geweldig!Hij wil graag dat het zijn dienaar goed gaat."

Lees verder hoofdstuk Psalmen 35