11. Want het water bedekte hun vijanden.Er bleef er niet één over.
12. Toen geloofden ze uw woordenen prezen U met liederen.
13. Maar al gauw vergaten ze weer wat U had gedaan.Ze vroegen U niet om raad.
14. Ze deden in de woestijn wat ze zelf wildenen daagden U uit in de wildernis.
15. U gaf hun het eten waar ze om vroegen,maar een groot aantal mensen stierf daaraan.
16. Ze werden ook jaloers op Mozes en Aäron,die door U waren uitgekozen om U te dienen.
17. Daarom ging de aarde open en slokte Datan en Abiram op.De aarde sloot zich boven hen.