Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 27:9-19 BasisBijbel (BB)

9. Als hij ook geen dochters heeft, moeten zijn broers de grond erven.

10. Als hij geen broers heeft, moeten de broers van zijn vader de grond erven.

11. En als zijn vader geen broers heeft, moet je zijn grond geven aan het meest nabije familielid uit zijn familie. Die mag het dan hebben." Dit zal voor de Israëlieten de wet zijn, zoals de Heer die aan Mozes bevolen heeft.

12. De Heer zei tegen Mozes: "Klim de berg Abarim op. Daar zal Ik je het land laten zien dat Ik aan de Israëlieten heb gegeven.

13. Daarna zul jij ook sterven, net als je broer Aäron.

14. Want in de Zin-woestijn, toen het volk tegen Mij in opstand kwam, heb je Mij niet gehoorzaamd. Je hebt Mij daar bij het water niet geëerd." De Heer bedoelde het water van Meriba bij Kades in de Zin-woestijn.

15. Toen zei Mozes tegen de Heer:

16. "Heer, God van alles wat leeft, geef het volk alstublieft een andere leider.

17. Iemand die het volk leidt in de oorlogen. Iemand die met hen meegaat in de strijd en hen weer naar huis brengt. Anders zal het volk van de Heer ronddwalen als schapen die geen herder hebben."

18. Toen zei de Heer tegen Mozes: "Laat Jozua komen, de zoon van Nun. Hij is vol van mijn Geest.

19. Breng hem naar de priester Eleazar en het hele volk. Leg hem de handen op.

Lees verder hoofdstuk Numeri 27