Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 2:1-6 BasisBijbel (BB)

1. In de maand Nisan, toen Artasasta 20 jaar koning was, schonk ik zoals gewoonlijk de wijn in voor de koning. Ik gaf hem de beker aan. Nu had de koning mij nog nooit eerder bedroefd gezien.

2. Daarom zei de koning tegen mij: "Wat kijk je somber. Wat is er? Je bent niet ziek, dus ben je zeker bedroefd."

3. Ik schrok erg en zei tegen de koning: "Mijn heer de koning, leef in eeuwigheid! Ik kan niet anders! Want de stad waar mijn voorvaders begraven liggen, ligt in puin en de stadspoorten zijn verbrand!"

4. De koning vroeg: "Kan ik iets voor je doen?" Ik bad tot de God van de hemel en zei toen tegen de koning:

5. "Zou u mij alstublieft naar Juda willen laten gaan, naar de stad waar mijn voorvaders begraven liggen? Ik zou die stad graag willen herbouwen!"

6. De koning zei tegen mij, terwijl zijn vrouw naast hem zat: "Hoelang zal de reis duren? Wanneer denk je terug te komen?" Ik zei hem hoelang ik wilde wegblijven. Toen gaf hij mij toestemming om naar Juda te gaan.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 2