Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 13:8-13 BasisBijbel (BB)

8. Ik werd woedend en smeet alle meubels van Tobia naar buiten.

9. Ik beval dat de kamer schoongemaakt moest worden, en dat gebeurde. Daarna werden de gereedschappen van de tempel, het meel van de meel-offers en de wierook daar weer in teruggebracht.

10. Ook hoorde ik dat de Levieten en de zangers niet meer kregen waar ze recht op hadden. Daarom waren ze terug gegaan naar hun eigen akkers en deden niet langer hun werk in de tempel.

11. Ik liet de leiders van de stad komen. Ik zei boos tegen hen: "Hoe komt het dat de tempel van God wordt verwaarloosd?" Ik liet de Levieten terugkomen en liet hen weer in de tempel dienst doen.

12. Heel Juda begon weer de tienden van het graan, de wijn en de olijf-olie naar de voorraadkamers te brengen.

13. De priester Selemja, de schrijver Zadok en de Leviet Pedaja liet ik toezicht houden op de voorraadkamers. Ze werden daarbij geholpen door Hanan, de zoon van Zakkur, die een zoon was van Mattanja. Dat waren betrouwbare mannen. Daarom moesten zij alles onder de andere priesters en Levieten verdelen.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 13