hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27

Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 3 BasisBijbel (BB)

1. [ De Heer zei tegen Mozes: ] "Als iemand Mij een offer wil brengen om Mij te danken, mag hij een koe of een stier offeren. Hij moet een gezond dier bij Mij brengen.

De dank-offers

2. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het dier slachten bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen.

3. Het vet van het dier moet op het altaar verbrand worden [ maar het vlees mag worden opgegeten ]. Hij moet het vet weghalen dat rond de darmen zit,

4. de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever.

5. De priester moet dat op het altaar verbranden, op het brand-offer dat op het houtvuur ligt. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.

6. Als iemand een schaap of geit als dank-offer aan Mij wil offeren, dan moet hij een gezond dier uitkiezen. Het mag een mannetjes-dier of een vrouwtjes-dier zijn.

7. Als hij een schaap offert, moet hij het dier bij Mij brengen.

8. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten vóór de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen.

9. Het [ vlees mag worden opgegeten, maar het ] vet van het dier moet op het altaar worden verbrand: al het vet, de hele staart, die hij dicht bij de ruggengraat moet afsnijden, al het vet dat rond de darmen zit,

10. de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever.

11. De priester moet dat op het altaar verbranden. Zo is het een geschenk voor Mij.

12. Als hij een geit offert, moet hij het dier bij Mij brengen.

13. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten vóór de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen.

14. Het [ vlees mag worden opgegeten, maar het ] vet van het dier moet op het altaar worden verbrand: al het vet dat rond de darmen zit,

15. de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever.

16. De priester moet dat op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met zijn geschenk.

17. Dit is een eeuwige wet voor jullie en voor alle families ná jullie, overal waar jullie wonen: jullie mogen helemaal geen vet of bloed eten."