Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 25:29-39 BasisBijbel (BB)

29. [ De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: ] Als iemand een huis verkoopt in een stad met muren, dan heeft hij een jaar lang het recht om het huis weer terug te kopen.

30. Maar als hij het na een heel jaar niet heeft teruggekocht, dan is dat huis voorgoed van de man die het gekocht heeft. Het wordt voor zijn eigen familie. In het Jubeljaar zal het huis niet vrijkomen.

31. Maar met de huizen in de dorpen waar geen muur omheen staat, zal het gaan als met grond. Net als grond kunnen die huizen altijd teruggekocht worden. En in het Jubeljaar zullen die huizen vrijkomen.

32. Met de huizen in de steden van de Levieten gaat het anders: de Levieten hebben altijd het recht om hun huizen terug te kopen.

33. Als een Leviet zijn huis niet kan terugkopen, dan zal dat huis in het Jubeljaar vrijkomen. Want de huizen in de steden van de Levieten blijven altijd van de Levieten.

34. En de graslanden rond hun steden mogen nooit verkocht worden. Ze zijn voor altijd van de Levieten."

35. [ De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: ] Als iemand arm wordt en niet meer voor zichzelf kan zorgen, dan moeten jullie hem helpen, zodat hij in leven kan blijven. Jullie moeten hem ook helpen als hij een vreemdeling is.

36. Uit ontzag voor Mij mogen jullie geen rente of winst van hem vragen voor dat wat jullie hem gegeven of geleend hebben.

37. Als jullie hem helpen met geld, mogen jullie geen rente van hem vragen. En als jullie hem eten geven, mogen jullie niet van hem vragen dat hij meer teruggeeft dan dat hij heeft gekregen.

38. Ik ben jullie Heer God. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie het land Kanaän te geven, en om jullie God te zijn."

39. [ De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: ] Als een Israëliet arm wordt en zichzelf aan één van jullie als slaaf verkoopt, dan mag je hem geen slavenwerk laten doen.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 25