Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 21:16-24 BasisBijbel (BB)

16. De Heer zei tegen Mozes:

17. "Zeg tegen Aäron: Als een priester een afwijking aan zijn lichaam heeft, mag hij niet mijn offers brengen. Niemand met een afwijking aan zijn lichaam mag het werk van een priester doen.

18. Niemand die blind of verlamd is, of misvormde armen of benen heeft, mag mijn offers brengen.

19. Ook niemand met een gebroken arm of been,

20. een misvormde rug, te korte armen en benen, een oogziekte, een huidziekte of beschadigde geslachtsdelen.

21. Niemand uit de familie van Aäron met een afwijking aan zijn lichaam mag bij Mij komen om de vuur-offers aan Mij te offeren.

22. Maar hij mag wél, [ net als alle andere priesters, ] van de offers van zijn God eten. Hij mag eten van het heilige en van het allerheiligste.

23. Maar hij mag niet in het heiligdom of bij het altaar komen. Want omdat hij een afwijking heeft, zou hij mijn heiligdom onheilig maken. Want Ik ben de Heer en Ik heb de priesters uitgekozen om Mij te dienen."

24. Dit zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen en alle Israëlieten.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 21