Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 20:1-11 BasisBijbel (BB)

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Zeg ook tegen de Israëlieten:Als een Israëliet of een vreemdeling die in Israël woont, zijn kinderen aan de [ afgod ] Moloch offert, moet hij worden gedood. De mensen moeten hem met stenen doodgooien.

3. Ik zal zijn vijand zijn en hem doden, omdat hij zijn kinderen aan Moloch heeft gegeven. Want daarmee heeft hij mijn heiligdom onrein gemaakt en Mij beledigd.

4. Als de mensen wel weten wat hij doet, maar er niets aan doen en hem niet doden,

5. dan zal Ik [ Zelf ] hem en zijn familie doden. Ik zal iedereen doden die met hem meedoet en Moloch aanbidt en daarmee ontrouw is aan Mij.

6. Als iemand aan de geesten van gestorven mensen om raad vraagt, of naar waarzeggende geesten gaat en daarmee ontrouw aan Mij is, dan zal Ik zijn vijand zijn en hem doden.

7. Leef dus heilig, want Ik ben jullie Heer God.

8. Doe alles precies zoals Ik het jullie bevolen heb. Ik ben de Heer en Ik wil dat jullie alleen Mij dienen.

9. Als iemand zijn vader of moeder vervloekt, moet hij gedood worden. Hij verdient de doodstraf.

10. Als een man naar bed gaat met de vrouw van iemand anders, moeten hij en de vrouw worden gedood.

11. Als een man naar bed gaat met de vrouw van zijn vader, heeft hij iets genomen wat van zijn vader was. Hij en de vrouw moeten worden gedood. Ze verdienen de doodstraf.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 20