Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 11:20-34 BasisBijbel (BB)

20. Alle insecten moeten jullie walgelijk vinden.

21. Maar alle insecten die springpootjes hebben, mogen jullie wél eten.

22. Dat zijn dus alle soorten sprinkhanen.

23. Maar alle andere insecten moeten jullie walgelijk vinden.

24. Daarvan worden jullie onrein. Als je een dood dier aanraakt, ben je tot de avond onrein.

25. Als je een dood dier opraapt, moet je je kleren wassen en ben je tot de avond onrein.

26. Alle dieren die gespleten hoeven hebben die niet helemaal in tweeën gespleten zijn, en die niet herkauwen, zijn onrein voor jullie. Als je die aanraakt, word je onrein.

27. Ook alle dieren met vier poten die op hun platte voet lopen, zijn onrein voor jullie. Als je een dood dier aanraakt, ben je tot de avond onrein.

28. En als je een dood dier opraapt, moet je je kleren wassen en ben je tot de avond onrein. Ze zijn onrein voor jullie.

29. Van alle kruipende dieren zijn de volgende dieren onrein voor jullie: wezels, muizen en alle soorten schildpadden.

30. Ook stekelvarkens, krokodillen, hagedissen, slakken en mollen.

31. Deze kruipende dieren zijn onrein voor jullie. Als je ze aanraakt als ze dood zijn, ben je tot de avond onrein.

32. En alles waarop een onrein dood dier valt, is onrein geworden. Elke houten pot of kledingstuk of vacht of zak of ander voorwerp moet in het water gelegd worden en is tot de avond onrein. Daarna zal het weer rein zijn.

33. En als een onrein dood dier in een pot van gebakken klei valt, is alles wat in de pot zit onrein geworden. En de pot moet je stukbreken.

34. Als water dat gebruikt is voor het afwassen van een onrein voorwerp, op eten valt, is dat eten onrein geworden. En alle dranken worden onrein als er zulk waswater valt op de kruik waar die drank in zit.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 11