Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 11:13-29 BasisBijbel (BB)

13. De volgende vogels moeten jullie walgelijk vinden en mogen jullie niet eten: arenden, haviken en zeearenden,

14. gieren, alle soorten kraaien,

15. alle soorten raven,

16. struisvogels, alle soorten uilen, koekoeken,

17. alle soorten sperwers, aalscholvers,

18. kauwen, roerdompen, pelikanen,

19. ooievaars, alle soorten reigers, hoppen en vleermuizen.

20. Alle insecten moeten jullie walgelijk vinden.

21. Maar alle insecten die springpootjes hebben, mogen jullie wél eten.

22. Dat zijn dus alle soorten sprinkhanen.

23. Maar alle andere insecten moeten jullie walgelijk vinden.

24. Daarvan worden jullie onrein. Als je een dood dier aanraakt, ben je tot de avond onrein.

25. Als je een dood dier opraapt, moet je je kleren wassen en ben je tot de avond onrein.

26. Alle dieren die gespleten hoeven hebben die niet helemaal in tweeën gespleten zijn, en die niet herkauwen, zijn onrein voor jullie. Als je die aanraakt, word je onrein.

27. Ook alle dieren met vier poten die op hun platte voet lopen, zijn onrein voor jullie. Als je een dood dier aanraakt, ben je tot de avond onrein.

28. En als je een dood dier opraapt, moet je je kleren wassen en ben je tot de avond onrein. Ze zijn onrein voor jullie.

29. Van alle kruipende dieren zijn de volgende dieren onrein voor jullie: wezels, muizen en alle soorten schildpadden.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 11