Oude Testament

Nieuwe Testament

Jona 4:1-9 BasisBijbel (BB)

1. Maar Jona vond dat helemaal verkeerd. Hij was er woedend over.

2. Hij zei tegen de Heer: "Heer, daar was ik al bang voor toen ik nog in mijn eigen land was! Daarom was ik ook naar Tarsis gevlucht. Want ik wist wel dat U een goed en liefdevol God bent. Ik wist wel dat U geduldig bent en medelijden heeft met mensen en dat U goed voor hen wil zijn. Ik weet dat U liever niet straft.

3. Heer, laat me dan nu maar sterven, want het leven hoeft voor mij niet meer."

4. Maar de Heer vroeg hem: "Heb je gelijk dat je zo boos bent?"

5. Jona zat buiten de stad, aan de oostkant. Hij had een afdakje gemaakt tegen de zon. Daar was hij onder gaan zitten, om rustig te kijken wat er met de stad gebeurde.

6. Toen liet de Heer een wonderboom bij het afdakje groeien, zodat Jona in de schaduw van de boom kon zitten. Zo zou Jona niet zo'n last hebben van de hitte. Jona was inderdaad erg blij met de wonderboom.

7. Maar de volgende ochtend, toen het net dag begon te worden, stuurde God een worm naar de boom. De worm knaagde aan de boom, zodat de boom dood ging.

8. Toen de zon opkwam, liet God een hete woestijnwind opsteken. De zon was heet en brandde op het hoofd van Jona. Hij kreeg het zó warm, dat hij uitgeput van hitte en dorst op de grond ging liggen en wenste dat hij dood was.

9. Toen vroeg God aan Jona: "Heb je gelijk dat je zo kwaad bent dat de wonderboom dood is?" "Ja, natuurlijk mag ik daar kwaad over zijn! Ik ben woedend!''

Lees verder hoofdstuk Jona 4