Oude Testament

Nieuwe Testament

Joël 1:4-13 BasisBijbel (BB)

4. De sprinkhanen eten alles op: wat de knager overlaat, eet de sprinkhaan op. Wat de sprinkhaan overlaat, wordt opgevreten door de verslinder. En wat de verslinder overlaat, eet de kaalvreter op.

5. Dronkenlappen, word wakker! Huil en klaag, zuipers, want jullie zullen geen nieuwe wijn hebben!

6. Want een groot volk valt dit land aan. Een machtig, ontelbaar leger. Als een leeuw verslindt het alles met zijn tanden.

7. Israël, mijn wijnstruik, wordt helemaal verwoest. Mijn vijgenboom Israël ziet wit als schuim. Het leger schilt mijn vijgenboom helemaal kaal en werpt hem weg. De takken zijn kaal en wit geworden.

8. Huil, zoals een meisje huilt omdat de man met wie ze zou trouwen is gedood.

9. Er kunnen geen meel-offers en wijn-offers meer worden gebracht in de tempel van de Heer. De priesters, de dienaren van de Heer, zijn diepbedroefd.

10. De akkers zijn kaal, het land treurt. Want het graan is vernietigd, de druiven zijn verdroogd, de olijven hebben geen olie.

11. De boeren en wijnboeren zijn wanhopig. Ze jammeren over het graan en de druiven. Want de hele oogst is vernield.

12. De wijnstruiken zijn verdroogd en de vijgenbomen hangen slap van droogte. De granaatappelbomen, de palmen, de appelbomen, alle bomen zijn verdroogd. Alle vreugde is verdwenen.

13. Priesters, doe rouwkleren aan en huil. Jammer het uit, jullie die bij het altaar dienen. Slaap in rouwkleren, dienaren van mijn God, want er kunnen geen meel-offers en wijn-offers meer worden gebracht in de tempel van jullie God.

Lees verder hoofdstuk Joël 1