26. Jeruzalem, doe rouwkleren aan! Treur zo hevig alsof je treurt over de dood van je enige zoon. Huil bittere tranen. Want de vijand zal ons plotseling overvallen."
27. [ De Heer zegt: ] "Jeremia, jij bent mijn wachttoren. Jij moet opletten wat de mensen doen. Jij bent mijn keurmeester. Jij moet het leven van de mensen bekijken en keuren.
28. Je zal het zien: ze zijn allemaal slechter dan slecht. Ze doen niet anders dan kwaadspreken. Ze zijn zo slecht als [ roestig ] koper, als [ roestig ] ijzer. Moordenaars zijn het.
29. Mijn blaasbalg is verbrand, zó heet heb Ik mijn vuur ermee opgestookt. Het lood verbrandt, maar hoe Ik mijn best ook doe, het lukt niet om [ in mijn smelt-oven ] het kwaad uit mijn volk weg te smelten. Ze zijn door en door slecht.
30. Ik noem hen 'afgekeurd zilver', want Ik, de Heer, heb hen afgekeurd."