Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 39:11-17 BasisBijbel (BB)

11. Koning Nebukadnezar had tegen Nebuzaradan gezegd

12. dat hij voor mij moest zorgen. Hij had gezegd: "Zorg voor Jeremia en doe hem geen kwaad. Geef hem alles waar hij om vraagt."

13. Nebuzaradan liet mij daarom door [ de ] Rabsaris Nebusazban, [ de ] Rabmag Nergalsarezer en [ nog ] een paar aanvoerders uit de gevangenis op de binnenplaats van het paleis halen.

14. Ze gaven Gedalja bevel mij te laten gaan. Zo bleef ik achter in Juda.

15. In de tijd dat ik in de gevangenis van het paleis zat, had de Heer tegen mij gezegd:

16. "Zeg tegen de Ethiopiër Ebed-Melech: Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal doen wat Ik over deze stad gezegd heb. Alle rampen die Ik genoemd heb, zul je zien gebeuren. Ik zal niet langer goed zijn voor Jeruzalem.

17. Maar jou zal Ik redden, zegt de Heer. Je zal niet in de handen vallen van de mannen voor wie je zo bang bent.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 39