Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 37:10-21 BasisBijbel (BB)

10. En zelfs als u het hele leger van de Babyloniërs zou verslaan en er van hen alleen een aantal gewonden overbleef, dan zouden die gewonden toch nog deze stad veroveren en in brand steken."

11. Toen het leger van de Babyloniërs van Jeruzalem wegvluchtte voor het leger van de Farao,

12. wilde ik Jeruzalem verlaten. Ik wilde naar het gebied van de stam van Benjamin gaan. Ik wilde naar het stuk grond gaan dat ik daar had.

13. Maar toen ik bij de Benjaminpoort kwam, hield wachtcommandant Jeria me tegen (Jeria was de zoon van Selemja, die een zoon was van Henanja). Hij zei tegen me: "Jij wil overlopen naar de Babyloniërs!"

14. Ik zei dat dat niet waar was, maar Jeria wilde me niet geloven. Hij greep me en bracht me bij de leiders.

15. Zij werden kwaad op me en sloegen me. Daarna zetten ze me gevangen onder het huis van de schrijver Jonatan. Want de kelder van Jonatans huis was omgebouwd tot gevangenis.

16. Zo kwam ik voor lange tijd in de kerker.

17. Na lange tijd liet koning Zedekia mij naar zijn paleis brengen. Hij vroeg mij in het geheim: "Heb je een boodschap van de Heer voor me?" Ik antwoordde: "Ja, u zal in de macht van de koning van Babel komen."

18. Toen vroeg ik de koning: "Maar wat heb ik tegen u of de leiders van het land of dit volk misdaan? Waarom heeft u mij gevangen gezet?

19. Waar zijn nu uw profeten die tegen u profeteerden: 'De koning van Babel zal niet met zijn leger naar dit land komen'?

20. En luister alstublieft naar mij, mijn heer de koning: laat mij alstublieft niet terugbrengen naar het huis van de schrijver Jonatan, want ik ga daar dood."

21. Toen gaf de koning het bevel mij gevangen te zetten in de gevangenis op de binnenplaats van het paleis, en mij per dag een brood uit de Bakkerstraat te geven. En dat kreeg ik, totdat al het brood in de stad op was. En ik bleef in de gevangenis op de binnenplaats van het paleis.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 37