Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 37:1-10 BasisBijbel (BB)

1. Zedekia, de zoon van Josia, was door koning Nebukadnezar aangewezen tot koning over Juda. Hij was koning geworden in de plaats van [ zijn neef ] Jojachin, de zoon van Jojakim.

2. Maar hij en de leiders luisterden niet naar wat de Heer door mij gezegd had. Ook het volk wilde niet luisteren.

3. Toch stuurde koning Zedekia Juchal (de zoon van Selemja) en de priester Zefanja (de zoon van Maäseja) naar mij toe. Zij kwamen mij namens de koning vragen: 'Bid alsjeblieft voor ons tot onze Heer God!'

4. Ik was toen nog vrij. Ik kon gaan en staan waar ik wilde, want ik was nog niet gevangen gezet in de gevangenis van het paleis.

5. Ook het leger van Egypte was naar Israël getrokken. Toen de Babyloniërs die Jeruzalem omsingeld hadden dat hoorden, vertrokken ze.

6. En de Heer zei tegen mij:

7. "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Koning Zedekia heeft boodschappers naar je gestuurd om Mij om raad te vragen. Laat hen tegen koning Zedekia zeggen: Het leger van de Farao kwam u helpen tegen de Babyloniërs. Maar het zal weer teruggaan naar Egypte.

8. Dan zullen de Babyloniërs terugkomen. Ze zullen deze stad opnieuw aanvallen. Ze zullen Jeruzalem veroveren en in brand steken.

9. De Heer zegt: Denk niet dat de Babyloniërs werkelijk vertrekken, want ze trekken niet weg.

10. En zelfs als u het hele leger van de Babyloniërs zou verslaan en er van hen alleen een aantal gewonden overbleef, dan zouden die gewonden toch nog deze stad veroveren en in brand steken."

Lees verder hoofdstuk Jeremia 37